Functionele veranderingen in perifere vaatziekten (PAD) zouden een rol kunnen spelen bij een hoger cardiovasculair risico bij deze patiënten.

Methoden

123 patiënten die een electieve coronaire angiografie ondergingen werden opgenomen. Enkelvoudig-brachiale index (ABI) werd gemeten en arteriële stijfheid parameters werden afgeleid met applanatie tonometrie.

Resultaten

6 patiënten (4,9%) hadden een eerder bekende PAD (Rutherford graad I). De gemiddelde ABI was 1,04 ± 0,12, de gemiddelde subendocardiale levensvatbaarheidsverhouding (SEVR) 166,6 ± 32,7% en de gemiddelde halsslagader-femorale pulsgolfsnelheid (cfPWV) 10,3 ± 2,4 m/s. De meeste patiënten (n = 81, 65.9%) hadden coronaire hartziekte (CAD). Er was geen verschil in ABI tussen de verschillende graden van CAD. Patiënten met nul- en drie-vaten CAD hadden significant lagere waarden van SEVR, vergeleken met patiënten met één- en twee-vaten CAD (159,5 ± 32,9%/158,1 ± 31,5% vs 181,0 ± 35,2%/166,8 ± 27,8%; p = 0,048). Er werd geen significant verschil waargenomen in de cfPWV-waarden. Spearman's correlatietest toonde een belangrijke correlatie tussen ABI en SEVR (r = 0,196; p = 0,037) en tussen ABI en cfPWV (r = - 0,320; p ≤ 0,001). Meervoudige regressieanalyse bevestigde een verband tussen cfPWV en ABI (β = - 0,210; p = 0,003), cfPWV en de gemiddelde arteriële druk (β = 0,064; p < 0,001), cfPWV en leeftijd (β = 0. 113; p < 0,001) en tussen cfPWV en de body mass index (BMI (β = - 0,195; p = 0,028), maar niet met arteriële hypertensie, dyslipidemie, diabetes mellitus of rookstatus. SEVR werd statistisch gezien niet significant geassocieerd met ABI met behulp van hetzelfde meervoudige regressiemodel.

Conclusie

Opgevoede ABI werd geassocieerd met verhoogde cfPWV, maar niet met geavanceerde CAD of verminderde SEVR.

Lees de volledige studie.

 

Connexion